SV | En ik zeide: Ik zal ulieden niet [meer] weiden; wat sterft, dat sterve, en wat afgesneden is, dat zij afgesneden, en dat de overgeblevenen de een des anderen vlees verslinden. |
WLC | וָאֹמַ֕ר לֹ֥א אֶרְעֶ֖ה אֶתְכֶ֑ם הַמֵּתָ֣ה תָמ֗וּת וְהַנִּכְחֶ֙דֶת֙ תִּכָּחֵ֔ד וְהַ֨נִּשְׁאָרֹ֔ות תֹּאכַ֕לְנָה אִשָּׁ֖ה אֶת־בְּשַׂ֥ר רְעוּתָֽהּ׃ |
Trans. | wā’ōmar lō’ ’erə‘eh ’eṯəḵem hammēṯâ ṯāmûṯ wəhanniḵəḥeḏeṯ tikāḥēḏ wəhannišə’ārwōṯ tō’ḵalənâ ’iššâ ’eṯ-bəśar rə‘ûṯāh: |
En ik zeide: Ik zal ulieden niet [meer] weiden; wat sterft, dat sterve, en wat afgesneden is, dat zij afgesneden, en dat de overgeblevenen de een des anderen vlees verslinden.
Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
Zie hier over het gebruik van de interlineair.
|
En ik zeide: Ik zal ulieden niet [meer] weiden; wat sterft, dat sterve, en wat afgesneden is, dat zij afgesneden, en dat de overgeblevenen de een des anderen vlees verslinden.
____Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!